De Cock en de ontgoochelde dode [Albert Cornelis Baantjer] (fb2) читать постранично, страница - 3


 [Настройки текста]  [Cбросить фильтры]

Achter het geribde glas van de deur van de recherchekamer schemerde het silhouet van een man. ‘Binnen!’

Het duurde even. Toen ging de deur open en verscheen een haast tengere man, die traag, ietwat moeilijk lopend naderbijkwam. De Cock herkende de Puitaal. Hij zag er slecht uit, vond hij. Zijn gezicht zag grauw, de ogen stonden dof en rond de mond lag een pijnlijke trek. ‘De Smalle zei dat u mij nodig had.’ De Cock knikte de Puitaal vriendschappelijk toe. ‘Ik wil dat je iemand ontmoet.’

De inbreker hield het hoofd wat schuin en keek de rechercheur onderzoekend aan. ‘Hier?’

De Cock schudde het hoofd. Hij slenterde naar de kapstok, zette zijn hoedje op en trok zijn jas aan. ‘We gaan een eindje rijden.’

Vledder chauffeerde de Volkswagen via de smalle Leidsestraat naar de Overtoom. Voor het sectielokaal op nummer 31 stopte hij. De Puitaal keek vreemd op. ‘Wat moet ik hier doen?’ Zijn stem had een angstige ondertoon.

De rechercheurs keken hem aan, maar antwoordden niet. Ze namen de inbreker tussen zich in en staken het brede trottoir over. De Cock nam een sleutel uit zijn zak en opende de deur. Zijn hand gleed tastend naar de schakelaar. Vledder duwde de Puitaal zachtjes voor zich uit naar binnen. De penetrante geur van een desinfecterend middel walmde hen tegemoet. Ongeveer midden in de zaal, op een wat schuin aflopende, granieten tafel, lag het naakte lijk van de onbekende man. Het was geheel met een laken bedekt.

De beide rechercheurs stapten naderbij. Hun voetstappen klonken hol, weerkaatsten tegen de witbetegelde wanden. De Puitaal volgde schoorvoetend. Hij voelde zich kennelijk niet op zijn gemak. Hij zag bleek en zijn neusvleugels trilden.

De Cock nam eerbiedig zijn hoedje af en plooide zijn gezicht in een uitdrukking van diepe droefheid. Strak in de houding, met iets gebogen hoofd, bleef hij enige tijd voor de dode staan. Hij speelde deze scène met veel nadruk. Het behoorde tot zijn vaste repertoire. Soms was hij echt bedroefd, zoals nu, omdat de vriendelijke gelaatstrekken van de dode, al vanaf het begin, gevoelens van sympathie bij hem hadden opgewekt. Soms ook was het een met ernst gespeelde komedie, waarin hij zelf geloofde omdat het hem al dikwijls succes had gebracht. Er waren maar weinig moordenaars die een lange, zwijgende confrontatie met hun dode slachtoffer konden verdragen.

Hij keek naar de Puitaal. Om de wat weke mond van de inbreker trilde een zenuw. Zweetpareltjes glinsterden op zijn voorhoofd. De Cock tilde voorzichtig een punt van het laken op en toonde het gezicht van de dode man.

De Puitaal slikte. Zijn tong gleed langs zijn droge lippen. ‘Dat is… eh…’ stamelde hij, ‘dat is Leon.’

De Cock schoof zijn stoel dichterbij. Met beide ellebogen steunend op zijn bureau liet hij het hoofd in zijn handen zakken. Op zijn gezicht lag een brede, ongelovige grijns. ‘Je hebt die kloof in zijn hersenpan gezien,’ zei hij wat zalvend. ‘Je kunt moeilijk volhouden dat je daar niets mee te maken hebt. Iedereen weet toch dat je ruzie met hem had?’

De Puitaal stak in wanhoop beide armen omhoog. ‘Dat heeft er niets mee te maken,’ riep hij rauw. ‘Niets!’

De Cock glimlachte fijntjes. ‘En dat moet ík geloven?’ De inbreker klemde zijn lippen op elkaar. ‘Dat moet je zelf weten, De Cock,’ riep hij fel. ‘Ik kan je het geloof niet geven. Ik zeg je alleen dit: ik heb hem zijn hersens niet ingeslagen. En het mag je misschien vreemd in de oren klinken, maar Leon was mijn vriend.’ De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Een vriend die jou bedroog.’

Uit de ogen van de Puitaal schoot vuur. ‘Dat is niet waar!’ De Cock haalde wat nonchalant zijn schouders op. ‘Waarom dan die ruzie?’

De inbreker liet zijn hoofd iets zakken. ‘Hij… eh… Hij wilde zich niet aan mijn… eh… mijn aanwijzingen houden. Hij dacht dat hij het beter wist.’ De Puitaal snoof. ‘Nou, je hebt het gezien.’ Zijn stem had een droeve klank. ‘Je hebt het gezien.’ Een tijdje zweeg hij. ‘De jongen had naar mij moeten luisteren. Dan was het niet gebeurd. Maar ze denken al direct dat ze niets meer hoeven te leren… dat ze het al kunnen.’

‘Wat?’

Over het smalle gezicht van de inbreker gleed een matte glimlach. ‘Je weet toch hoe ik aan de kost kom?’

De Cock knikte traag. ‘Luister eens, Puitaal,’ sprak hij ernstig, ‘dit is moord. Met andere woorden: ik ben er niet op uit om je voor de een of andere kraak een jaartje of wat in de bak te helpen. Je kunt wat dat betreft volkomen openhartig zijn.’ Hij gebaarde naar de inbreker. ‘Wel, hoe was het tussen jou en Leon?’ De Puitaal zuchtte. ‘Je heb gelijk. Ik kan beter alles vertellen. Zie je, sinds mijn val vorig jaar ben ik niet zo zeker meer. Op de meest onmogelijke momenten gaan mijn knieën trillen. En dat kun je niet hebben in mijn werk. Daarom zocht ik een handig gabbertje dat wat van mij wilde leren, begrijp je? Nou, die Leon leek mij wel wat. Een jongen met stalen zenuwen en… zonder reputatie. Hij was zelfs bij jullie niet bekend.’

De Cock keek hem scherp aan. ‘Hoe weet je dat?’

De Puitaal grinnikte. ‘Bij een van onze eerste kraakjes samen vergat hij handschoenen te gebruiken. Ik dacht: nou, daar gaat Leon, de bajes in. Maar jullie kwamen niet eens op hem af.’ Hij grinnikte opnieuw. ‘Zie je, dat kon maar één ding betekenen: jullie hadden zijnvingertjes niet. Het gabbertje was bij jullie onbekend.’ De Cock gaf een knipoogje van verstandhouding. ‘Heel goed. En verder?’

De Puitaal maakte een mistroostig gebaar. ‘Het feest heeft alles bij elkaar nog geen maand geduurd. Toen kregen we ruzie. Leon wilde…’ Hij stokte plotseling. Zijn groene ogen lichtten fel op. Hij keek de rechercheur wat verwilderd aan. ‘Is er een kraak geweest op de Keizersgracht?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wanneer?’

‘Vannacht.’

‘Hoezo?’

‘Nou daar ging de ruzie om. Leon wilde ergens bij een pandje aan de Keizersgracht naar binnen. Hij dacht dat daar heel wat was te halen. Maar het was een gok. Hij had geen enkele informatie. Het kon best een flop zijn. Daarom was ik erop tegen. Ik ben van mijn leven nog nooit ergens op de bonnefooi naar binnen gegaan. Ik moet voor mezelf eerst zeker weten dat er iets te halen valt. Anders blijf ik gewoon thuis. Ik ben geen mannetje van de wilde pikvaart. Het is stom om risico’s te nemen voor niets. En dat heb ik hem gezegd.’

‘En toen?’

De Puitaal spreidde zijn armen. ‘Leon was er niet af te brengen. Hij wilde zelfs niet wachten. Als jij niet meewilt, zei hij, dan ga ik alleen. Ik ben tenslotte niet met je getrouwd.’

De inbreker staarde wat somber voor zich uit. ‘Nou,’ zei hij met een zucht, ‘en dat was het begin van het einde. We kregen hooglopende ruzie. Ik schold hem zijn huid vol. Ik was woest, zie je, omdat hij zo halsstarrig bij zijn plannetje bleef. Ik verweet hem ondankbaarheid. Nietwaar? Ik had hem uit de goot opgeraapt. Ik zei dat hij een vent van niks was, dat het zonde was van de tijd die ik aan hem had besteed. Toen hij kwaad wegliep, smeet ik hem een bierglas na.’

‘En?’

‘Ik raakte hem niet.’

De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht. Zijn hersenen werkten snel. ‘Kende je het pandje waar Leon naar binnen wilde?’ ‘Nee, ik ben niet eens gaan kijken?’

‘Weet je dan het nummer?’

De Puitaal schudde het hoofd. ‘Hij zal het wel hebben gezegd, maar ik weet het niet meer.Ik heb niet zo goed geluisterd. Het interesseerde mij niet, begrijp je? Onze afspraak was dat ik zou uitmaken waar we naar binnen zouden gaan, en niet hij. Daarom wilde ik er gewoon niets van horen. Ik herinner me alleen dat het ergens op de Keizersgracht was.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Waar woonde Leon?’

De Puitaal schudde opnieuw het hoofd. ‘Dat weet ik niet. Ik ben nooit bij hem thuis geweest. Ik ontmoette hem altijd in het café van Smalle Lowietje.’

De Cock stond van zijn stoel op. Op zijn typische, wat waggelende manier slenterde hij door de grote recherchekamer. Achter de inbreker bleef hij staan.

‘Enfin,’ zei hij, ‘onze dode heette dus Leon.’

‘Dat… eh… dat weet ik niet.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik weet niet of hij Leon heette.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Dat zei je toch?’ De inbreker knikte. ‘Ik noemde hem Leon. Gewoon omdat ik vond dat het bij hem paste. Maar hoe hij werkelijk heette…’ De Puitaal haalde zijn schouders op. ‘Ik heb zijn echte naam nooit horen noemen.’

3

Nadat Marinus van Kerkhoven, alias de Puitaal, in roerende onschuld was vertrokken, slenterde De Cock met lome voeten terug naar zijn stoel. Hij voelde zich moe, intens moe. Een