De Cock en de blijde Bacchus [Albert Cornelis Baantjer] (fb2) читать постранично, страница - 3


 [Настройки текста]  [Cбросить фильтры]

halfopen.

De Cock bekeek het slot en de twee teruggeschoven grendels. Er waren geen sporen van braak of verbreking en een sleutel stak aan de binnenzijde in het slot. De grijze speurder maakte van zijn handen een toeter en riep luid: ’Vledder!’ Het galmde door het pand.

Met de mobiele telefoon nog in zijn hand rende de jonge rechercheur naderbij.

’Wat is er?’ vroeg hij geschrokken.

De Cock keek naar hem op.

’Heb je de meute gewaarschuwd?’

’Ja.’

De oude rechercheur liet het licht van zijn zaklantaarn over de deur en de teruggeschoven grendels dwalen.

’Wat concludeer je hieruit?’

Vledder antwoordde niet direct. Hij borg zijn telefoon weg en pakte zijn eigen zaklantaarn. Minutieus onderzocht hij de deur. ’De dader,’ sprak hij voorzichtig, ’heeft via deze deur het pand verlaten.’

De Cock knikte.

’Hoe kwam hij binnen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Niet via deze deur. We mogen er vanuit gaan dat die vanbinnen was vergrendeld. De dader moet van binnenuit de grendels hebben terug geschoven.’

De Cock knikte opnieuw.

’Precies. Maar hoe kwam hij of zij binnen? Aan de voorzijde van het pand heb ik ook geen sporen van braak of verbreking aangetroffen. De deur en de sponningen waren gaaf.’ Vledder glimlachte.

’Of de dader had een sleutel, of het slachtoffer liet hem zelf binnen. Gezien de twee lege wijnglazen op tafel voel ik daar het meest voor.’

De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ’Heel goed,’ sprak hij prijzend. ’Het lijkt mij juist om ervan uit te gaan dat het slachtoffer zijn moordenaar goed heeft gekend en zelf heeft binnengelaten. Argeloos. Naar alle waarschijnlijkheid meende hij van hem of haar geen kwaad te duchten. De vraag is: waarom ging de moordenaar niet gewoon via de voordeur naar buiten?’

Hij zweeg even. Peinzend.

’We moeten hier morgen overdag nog maar eens een kijkje gaan nemen. Vermoedelijk is het niet zo eenvoudig om via de achtertuinen de openbare weg te bereiken. Daar zijn in de regel…’ De oude rechercheur stokte. Zijn scherp gehoor had in de gang geluid van voetstappen waargenomen.

Na een lichte aarzeling verliet hij de keuken en stapte de gang in. Het licht van zijn zaklantaarn danste voor hem uit en bleef trillend rusten op een jonge vrouw in uniform.

De Cock scheen in een lief, aantrekkelijk gezicht met sproetjes rond de neus. Lang blond haar golfde vanonder haar hoedje. ’Wie ben je en wat kom je doen?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Dat zijn twee vragen ineen.’

De Cock trok een grijns.

’Je kunt in ieder geval goed tellen.’

De jonge vrouw negeerde de opmerking.

’Ik ben agente Van Buuren… Adelheid van Buuren.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

’Het klinkt bijna koninklijk.’

’U kent mij niet?’

’Nee.’

’Ik doe dienst bij u in de Warmoesstraat.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Er komen steeds nieuwe agenten bij. Ik kan al die jonge gezichtjes niet uit elkaar houden.’

Adelheid van Buuren duimde over haar schouder.

’Voor het pand staat een jongeman.’

De Cock knikte.

’François van Harrecoven.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin. ’Ik weet nog niet wat je komt doen.’

Adelheid van Buuren glimlachte. In haar linkerwang verscheen een charmant kuiltje.

’Ik hoorde aan de Warmoesstraat dat u om de meute vroeg. Ik heb toen aan de wachtcommandant gevraagd of ik naar dat pand aan Brouwersgracht mocht gaan.’

’Waarom?’

Adelheid van Buuren glimlachte opnieuw.

’Ik wil later graag rechercheur worden. De wachtcommandant vond het goed dat ik bij u van nabij ging kijken hoe u een moord behandelt.’

De Cock gebaarde naar Vledder.

’Neem jij haar onder je hoede.’

Het klonk niet onvriendelijk, maar de bedoeling was duidelijk. Bram van Wielingen stapte de smalle gang in. Hij keek De Cock spottend aan.

’Je vervalt weer in je oude gewoonte,’ gromde hij hoofdschuddend. ’Lijken half in de nacht. Ik stond net op punt om naar huis te gaan.’

De Cock negeerde het gemopper van de fotograaf. Hij kende het soms irriterende gedrag van Bram van Wielingen. Zonder iets te zeggen ging hij hem voor naar de woonkamer. Van Wielingen gromde opnieuw.

’Het is hier aardedonker. Heb je geen licht?’

De Cock zocht geduldig naar een lichtknop. Toen hij die naast een deur had gevonden, duwde hij met de kop van zijn zaklantaarn de schakelaar om. Onmiddellijk baadde het vertrek in een zee van licht.

Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje op de vloer en wees naar de dode.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Vrijwel zeker ene Herbert van Harrecoven, de eigenaar van dit pand.’

De fotograaf blikte om zich heen.

’Heb je nog bijzondere wensen?’

’Je gaat je gang maar,’ antwoordde De Cock gelaten. ’Komt er nog een dactyloscoop?’

Van Wielingen zette zijn koffertje op de bank, pakte zijn Hasselblad en monteerde een flitslicht. ’Ben Kreuger is onderweg,’ zei hij en hij flitste in het gezicht van de dode. Daarna hield hij zijn Hasselblad even voor zijn borst. ’Weet je dat de dochter van Ben Kreuger meester in de rechten is geworden? Cum laude!’ De Cock reageerde niet op de mededeling. Achter Bram van Wielingen had hij in de deuropening de kleine gestalte van dokter Den Koninghe waargenomen. Achter hem torenden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.

De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. De oude rechercheur had al jaren een zwak voor de kleine excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide, groen uitgeslagen garibaldi hoed. ’Hoe maakt u het?’ vroeg hij vriendelijk.

De dokter keek even naar hem op.

’Best. Nou ja, de jicht is nog steeds niet uit mijn oude botten verdwenen. Dat is soms erg pijnlijk. Vooral mijn tenen worden geplaagd. Mijn huisarts heeft me laatst colchicine voorgeschreven. Ik durf niet erg. Colchicine is een zwaar vergif.’ De Cock knikte lachend.

’Colchicum autumnale. Het wordt gewonnen uit de herfsttijloos, een soort naakt bloeiende krokus. Inderdaad erg giftig. De plant dankt haar naam aan de Medea van Colchis, een beruchte gifmengster.

Dokter Den Koninghe keek hem verwonderd aan.

’Hoe weet je dat?’

De Cock glimlachte.

’Ik heb eens een onderzoek gedaan in een zaak waarin dat giftige spul een rol speelde.[1]

Den Koninghe trok zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en hurkte bij de dode neer. In een haast devoot gebaar drukte hij de beide oogleden toe.’

Hij blik schuin omhoog.

’Ik kan er niet goed tegen dat die dode ogen mij voortdurend aanstaren.’

Geruime tijd besteedde de oude lijkschouwer aandacht aan de grillige bloedvlek op het hemd. Toen hij omhoog kwam kraakten zijn knieën.

’Wees voorzichtig met dat hemd.’

’Waarom?’

’Als ik het goed heb gezien dan zitten in de bloedvlekken sporen van kruitslijm. Dat betekent dat de dader van zeer dichtbij heeft geschoten.’

De Cock knikte begrijpend.

’Ik zal het naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten brengen.’

Met precieze bewegingen nam dokter Den Koninghe zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen.

De Cock keek gelaten toe. Hij kende de reeks van bewegingen. De oude lijkschouwer wees naar het lijk in de fauteuil.

’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte, volgens het tussen hem en de dokter ontwikkelde ritueel, met een strak gezicht.

’Dat begreep ik, anders had ik u niet laten komen.’ De dokter zette zijn bril weer op, duwde zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

’De dood is al geruime tijd geleden ingetreden. Ik schat toch zeker op vierentwintig uur. Misschien nog wel iets langer.’

’Kunt u nog iets van de dader zeggen?’

’Dat is moeilijk. Zelfs een kind kan een vuurwapen hanteren. Vraag morgen bij de sectie aan dokter Rusteloos of hij met een sonde de gang van de kogel in het lichaam kan traceren, dat kan iets zeggen over de houding van de moordenaar op het moment dat hij vuurde.’

De oude lijkschouwer knoopte zijn jacquet los en nam uit een zakje van zijn parelgrijs vest een zilveren horloge aan een ketting. Hij klikte het deksel van de kast open en keek op de wijzerplaat.

’Ik heb weinig tijd,’ verontschuldigde hij zich. ’Er ligt nog ergens een lijk in de Pretoriusstraat op mij te